News:

Geroofde kunstwerken van Egon Schiele kwamen via Belgiƫ op de markt - Looted Egon Schiele artworks entered market through Belgium

1998
1970
1945
De Standaard 19 September 2023
By Geert Sels

(A pdf of the article as published is in two parts, here and here. An English translation is below.)

Bij drie Amerikaanse musea zijn kunstwerken van Egon Schiele in beslag genomen omdat het om naziroofkunst zou gaan. Dat gebeurde de jongste jaren wel vaker. Maar wat meer is: verschillende van die werken kwamen via België in omloop.

De openbaar aanklager van Manhattan heeft in drie musea – in Chicago, Pittsburgh en Ohio – telkens een werk van Egon Schiele in beslag laten nemen. Dat meldde The New York Times vorige week. Twee keer ging het om een tekening van waterverf en potlood. Russische krijgsgevangene, een werk uit 1916, werd in het Art Institute in Chicago aan de ketting gelegd. Meisje met zwart haar, uit 1911, zat in de collectie van het Allen Memorial Art Museum in Ohio. Het derde werk, de potloodtekening Portret van een man uit 1917, bevond zich in de Carnegie Museums in Pittsburgh.

Het gaat niet om schilderijen, maar om werken op papier. Toch gaat het om waardevolle werken. Alles waar de naam van de Weense expressionist Egon Schiele op staat, heeft zijn prijs. In dit geval wordt de waarde van de werken tussen een miljoen en anderhalf miljoen dollar geschat. Telkens zijn het de drie erfgenamen van de joodse cabaretier Fritz Grünbaum die de opdracht tot inbeslagname gaven. Ze argumenteren dat zijn kunstcollectie door de nazi’s in beslag genomen is. Voor de musea kwam dat als een donderslag bij heldere hemel. Zij voeren aan dat ze de werken in goed vertrouwen aan hun collectie hebben toegevoegd. Het museum van Ohio heeft het betrokken werk al van in 1958 in bezit, dat van Pittsburgh van in 1960.

De erven-Grünbaum hebben het plan opgevat om zo veel mogelijk kunst terug te krijgen. Via een website proberen ze de geroofde collectie maximaal zichtbaar te maken: er staat informatie op van 236 werken. De jongste jaren hebben de erven opmerkelijke resultaten behaald. Daarvoor moesten ze soms juridisch een stevig robbertje uitvechten. In 2015 claimden ze bij de Londense kunsthandelaar Richard Nagy twee waterverftekeningen. Na een rechtsgang van zeven jaar, die bekendstaat als de zaak Reif versus Nagy, kregen ze Vrouw met zwarte schort (1911) en Vrouw die haar gezicht verbergt (1912) terug. Vorig jaar werden die werken bij Christie’s verkocht voor respectievelijk 500.000 en 2,5 miljoen dollar.

De erven hebben meerdere ijzers in het vuur liggen. Vorig jaar dienden hun advocaten bij het Santa Barbara Museum of Art in Californië een claim in om de potlood­tekening Portret van de vrouw van de kunstenaar van Schiele (1915) terug te krijgen. In december kwamen daar rechtszaken bij in New York: bij de Morgan Library and Museum en bij het MoMa, dat het aquarel Prostituee sinds 1957 in zijn bezit heeft. Daar zullen we zonder twijfel nog van horen, ook al omdat een collectie als deze opsporen een levenswerk is. Grünbaum bezat meer dan vierhonderd werken.

Vermoord in Dachau

Hoe kwam Grünbaum aan zo’n uitgebreide verzameling? Hij studeerde rechten, maar vanaf 1906 begon hij in Wenen op te treden als cabaretier en liedjeszanger. Met zijn radde tong oogstte hij bijval in de koffiehuizen. Hij trok ook op met de kunstenaars van de Wiener Secession. Op die manier kwam hij aan kunstwerken van Gustav Klimt en Oskar Kokoschka, en ook liefst 80 werken van Egon Schiele. Hij had daarnaast kunst van Max Liebermann, Lovis Corinth en ook meer klassiek werk van Goya, Dürer en Rembrandt.

Tijdens de jaren ’30 moet Grünbaum zich iets te scherp over het nationaalsocialisme hebben uitgelaten. Dat zou hem zuur opbreken. Nazi-Duitsland had in 1938 nog maar net Oostenrijk geannexeerd toen Grünbaum in het concentratiekamp van Dachau werd opgesloten. De nazi’s namen ook de vrijheid om zijn kunstcollectie te inventariseren en er de waarde van te schatten. Ze kwamen uit op meer dan 400 werken, volgens hen voor een waarde van 5.791 rijksmark. Al die tijd wachtte zijn vrouw Elisabeth Herzl, in de omgang Lilli, op zijn terugkeer. Ze wachtte vergeefs. Op 14 januari 1941 overleed hij in het kamp.

De broer van Lilli, Max Herzl, was in de loop van de jaren ’30 naar Antwerpen geëmigreerd om er in de diamantsector te werken. Uit zijn dossiers in het Rijksarchief van België blijkt dat hij als het ware een vooruitgeschoven post was die alles uit de kast haalde om zijn familieleden te redden. Toen de nazi’s na de Anschluss in 1938 hun anti-Joodse maatregelen uitrolden, hing hun leven aan een zijden draadje. In Wenen brak paniek uit en piekten de zelfmoordcijfers. Emigreren naar België was een hachelijke onderneming, omdat de ambassades door de aanzienlijke migratiestroom consignes hadden gekregen om niet te kwistig te zijn bij de uitreiking van visa.

Vluchten uit Oostenrijk

Max Herzl schakelde zijn kennissen van de Antwerpse diamantwereld in om een ­lobbyactie op het getouw te zetten. De eersten waarvoor hij dat deed, waren zijn zus Mathilde en zijn schoonbroer Sigmund Lukacs. Die laatste werd snel na de Anschluss gearresteerd, maar hij kwam vrij, nadat hij had beloofd Oostenrijk te verlaten. In zijn visumaanvraag klinkt zijn wens om te emigreren als een schreeuw. ‘Ik vraag het met aandrang,’ schreef hij, ‘daar ik Wenen voor het eind van juni moet verlaten.’ Het woord ‘moet’ had hij onderstreept.

Daarna gooide een advocaat uit Bratislava zich in de strijd. Om de ernst van de situatie te schetsen, voegde hij een artikel uit de Pariser Tageszeitung bij de aanvraag waarin stond dat Fritz Grünbaum, de schoonbroer van Lukacs, tot vier maanden ‘Zwangsarbeit in Dachau’ veroordeeld was. Het werkte. In september 1938 stonden Mathilde Herzl en Sigmund Lukacs in Brussel.

Daar waren ze pas gearriveerd of Max Herzl mocht aan zijn volgende reddingsactie beginnen, dit keer voor zijn zus Anna en haar man Berthold Reis. Dat was nog lastiger: hun aanvraag werd geweigerd. In een strenge brief herinnerde de dienst Openbare Veiligheid eraan dat hij zich genoodzaakt zag alle aanvragen tussen 12 maart en 25 december te weigeren. Voor Max Herzl was dat alleen maar een aansporing om alle registers open te trekken. Hij deinsde er niet voor terug om de minister van Justitie rechtstreeks aan te schrijven. Halfweg januari 1939 werd de aanvraag dan toch erkend.

Eén familielid heeft Max niet tot in België gekregen. Dat was zijn zus Lilly. Zij verkoos te wachten tot haar man Fritz Grünbaum terugkeerde uit Dachau. Hij kwam niet terug. Zij evenmin. Na een vluchtpoging werd ze opgepakt. Ze overleed in een kamp bij Minsk.

Maar waar was de omvangrijke kunstcollectie van Grünbaum beland? In België, zo bleek na de oorlog.

In zijn boek Raubkunst, Kunstraub beschreef de Zwitserse historicus Thomas Buomberger hoe Mathilde Herzl in 1952 reageerde op een advertentie van Galerie Kornfeld in Bern. Vanuit haar woonplaats in Brussel somde ze in een brief op welke kunstwerken ze allemaal wilde verkopen. Ze zei dat de kunstwerken afkomstig waren uit Weens familiebezit. Blijkbaar heeft ze haar zaak overtuigend kunnen overbrengen, Kornfeld hapte toe.

In augustus 1952 bracht haar man Sigmund Lukacs een eerste pakket van zestien tekeningen, aquarellen en etsen van Cézanne, Kokoschka, Liebermann, Kollwitz en Munch naar Bern. Tussen 1952 en 1956 verkocht Mathilde in zes pakketten ruim 110 werken aan de galerie. Soms werden er ladingen met de post verstuurd. Twee keer reisde Lukacs naar Zwitserland om een levering over te brengen. Galeriehouder Eberhard Kornfeld kwam op zijn beurt twee keer naar Brussel om een lading kunstwerken op te halen. Dat leidde in de herfst van 1956 tot een spraakmakende verkooptentoonstelling van Egon Schiele, waarbij drie schilderijen en zowat vijftig van zijn aquarellen en tekeningen werden aangeboden.

Dat veroorzaakte een gigantisch juridisch kluwen dat tot vandaag doorwerkt. Mathilde Herzl was namelijk niet de wettelijke erfgename toen ze de werken uit de verzameling-Grünbaum verkocht. Op de website van de erven-Grünbaum is te lezen dat diverse van de werken die Herzl en Lukacs naar Zwitserland brachten, vrij snel daarna hun weg vonden naar de Verenigde Staten. Sommige daarvan zijn nu in Amerikaanse musea in beslag genomen.

Het aquarel Prostituee uit het MoMa is bijvoorbeeld op 11 november 1955 door Kornfeld in Brussel opgehaald. In hetzelfde transport voerde Kornfeld Vrouw die haar gezicht verbergt naar Zwitserland. Dat is het werk dat uiteindelijk bij de galerie van Richard Nagy terechtkwam. Hetzelfde geldt voor Meisje met zwart haar, dat vorige week in Ohio in beslag is genomen. Met Portret van een man, vorige week teruggevorderd in Pittsburgh, liep het anders. Dat bracht Lukacs op 24 april 1956 naar Bern.

Maar gaat het dan wel om naziroofkunst? Op een manier die nog niet uitgeklaard is, is tenminste een deel van de verzameling van Fritz Grünbaum in België geraakt. En ook weer ons land uitgeraakt. Met deze zaak zullen advocaten nog jaren zoet zijn.

De auteur heeft voor dit artikel enkele alinea’s overgenomen uit zijn boek Kunst voor das Reich, uitgegeven bij Lannoo.

English translation:

Works by Egon Schiele have been confiscated at three US museums for allegedly being Nazi looted art. This has happened more often in recent years. But what's more: several of those works came into circulation via Belgium.

Manhattan prosecutors have had one Egon Schiele work confiscated in each of three museums - in Chicago, Pittsburgh and Ohio. This was reported by The New York Times last week. Twice it involved a watercolour and pencil drawing. Russian Prisoner of War, a 1916 work, was confiscated at the Art Institute in Chicago. Girl with Black Hair, from 1911, was in the collection of the Allen Memorial Art Museum in Ohio. The third work, the 1917 pencil drawing Portrait of a Man, was in the Carnegie Museums in Pittsburgh.

These are not paintings, but works on paper. Yet these are valuable works. Anything bearing the name of Viennese expressionist Egon Schiele has its price. In this case, the value of the works is estimated between a million and a million and a half dollars. In each case, it is the three heirs of Jewish cabaret artist Fritz Grünbaum who ordered the confiscation. They argue that his art collection was confiscated by the Nazis.

For the museums, this came as a bolt from the blue. They argue that they added the works to their collections in good faith. The Ohio museum has owned the work in question since 1958, the Pittsburgh museum since 1960.

The Grünbaum heirs have planned to recover as much art as possible. Through a website, they are trying to maximise visibility of the looted collection: it contains information on 236 works. In recent years, the heirs have achieved remarkable results. To do so, they sometimes had to fight a tough legal battle. In 2015, they claimed two watercolour drawings from London art dealer Richard Nagy. After a seven-year court battle known as the Reif vs Nagy case, they recovered Woman with Black Apron (1911) and Woman Hiding Her Face (1912). Last year, those works were sold at Christie's for $500,000 and $2.5 million respectively.

The heirs have several irons in the fire. Last year, their lawyers filed a claim with the Santa Barbara Museum of Art in California to recover the artist's pencil drawing Portrait of Schiele's Wife (1915). In December, they were joined by lawsuits in New York: at the Morgan Library and Museum and at MoMa, which has held the watercolour Prostitute since 1957. We will no doubt hear about that, not least because tracing a collection like this is a life's work. Grünbaum owned more than four hundred works.

Murdered in Dachau

How did Grünbaum acquire such an extensive collection? He studied law, but from 1906 he started performing in Vienna as a cabaret artist and song singer. With his silver tongue, he garnered acclaim in the coffee houses. He also hung out with the artists of the Vienna Secession. In this way, he acquired artworks by Gustav Klimt and Oskar Kokoschka, as well as no fewer than 80 works by Egon Schiele. He also had art by Max Liebermann, Lovis Corinth as well as more classical works by Goya, Dürer and Rembrandt.

During the 1930s, Grünbaum must have expressed himself a little too sharply about National Socialism. This would cost him dearly. Nazi Germany had only just annexed Austria in 1938 when Grünbaum was imprisoned in the Dachau concentration camp. The Nazis also took the liberty of inventorying his art collection and estimating its value. They arrived at more than 400 works, according to them worth 5,791 Reichmarks. All this time, his wife Elisabeth Herzl, in colloquialisms Lilli, waited for his return. She waited in vain. On 14 January 1941, he died in the camp.

Lilli's brother Max Herzl had emigrated to Antwerp during the 1930s to work in the diamond industry. His files in the National Archives of Belgium show that he was an advance post, so to speak, pulling out all the stops to save his relatives. When the Nazis rolled out their anti-Jewish measures after the Anschluss in 1938, their lives hung by a thread. Panic broke out in Vienna and suicide rates peaked. Emigrating to Belgium was a perilous undertaking, as the embassies had been given consignments not to be too lavish in issuing visas due to the significant migration flow.

Fleeing Austria

Max Herzl enlisted his acquaintances from the Antwerp diamond world to mount a lobbying campaign. The first ones he did this for were his sister Mathilde and his brother-in-law Sigmund Lukacs. The latter was arrested soon after the Anschluss, but he was released after promising to leave Austria. In his visa application, his desire to emigrate sounds like a cry. 'I ask urgently,' he wrote, 'since I must leave Vienna before the end of June.' He had underlined the word 'must'.

Then a lawyer from Bratislava threw himself into the fray. To outline the seriousness of the situation, he attached an article from the Pariser Tageszeitung to the application stating that Fritz Grünbaum, Lukacs' brother-in-law, had been sentenced to four months of 'Zwangsarbeit in Dachau'. It worked. In September 1938, Mathilde Herzl and Sigmund Lukacs were in Brussels.They had only just arrived there before Max Herzl was allowed to embark on his next rescue mission, this time for his sister Anna and her husband Berthold Reis.This was even trickier: their application was refused.In a stern letter, the Public Security Department reminded them that it was forced to refuse all applications between 12 March and 25 December.For Max Herzl, this was only a spur to pull out all the stops. He did not hesitate to write directly to the Minister of Justice. By mid-January 1939, the application was then recognised after all.

One family member Max did not get to Belgium.That was his sister Lilly. She chose to wait until her husband Fritz Grünbaum returned from Dachau. He did not return. Neither did she. After attempting to escape, she was arrested. She died in a camp near Minsk.

But where had Grünbaum's extensive art collection ended up? In Belgium, it turned out after the war.

In his book Raubkunst, Kunstraub, the Swiss historian Thomas Buomberger described how Mathilde Herzl responded to an advertisement from Galerie Kornfeld in Bern in 1952. From her home in Brussels, she listed in a letter all the artworks she wanted to sell. She said the artworks came from Viennese family property. Apparently able to convincingly make her case, Kornfeld gasped.

In August 1952, her husband Sigmund Lukacs brought a first package of 16 drawings, watercolours and etchings by Cézanne, Kokoschka, Liebermann, Kollwitz and Munch to Bern. Between 1952 and 1956, Mathilde sold over 110 works to the gallery in six packages. Sometimes loads were sent by post. Twice, Lukacs travelled to Switzerland to transfer a delivery. Gallery owner Eberhard Kornfeld, in turn, came to Brussels twice to pick up a shipment of artworks. This led to a high-profile Egon Schiele sales exhibition in autumn 1956, in which three paintings and some 50 of his watercolours and drawings were offered for sale. This caused a huge legal tangle that continues to this day.

For Mathilde Herzl was not the legal heir when she sold the works from the Grünbaum collection. According to the website of the Grünbaum heirs, several of the works Herzl and Lukacs brought to Switzerland found their way to the United States fairly soon afterwards. Some of them are now confiscated from US museums.

The watercolour Prostitute from MoMa, for example, was picked up by Kornfeld in Brussels on 11 November 1955. In the same transport, Kornfeld carried Woman hiding her face to Switzerland. That is the work that eventually ended up at Richard Nagy's gallery.The same goes for Girl with Black Hair, which was seized in Ohio last week. Things were different with Portrait of a Man, recovered last week in Pittsburgh.That brought Lukacs to Bern on 24 April 1956. But is it really Nazi art? In a way that has not yet been cleared up, at least part of Fritz Grünbaum's collection ended up in Belgium. And also exited our country again.This case will keep lawyers busy for years to come.

The author has taken some paragraphs for this article from his book Kunst voor das Reich, published by Lannoo.







https://www.standaard.be/cnt/dmf20230918_96874385
© website copyright Central Registry 2024